Le Moulin De Belle Meuse
De "Moulin de Belle Meuse" is een gebouwencomplex, prachtig gelegen te midden van de bossen rond de Baraque de Fraiture, in het dorpje Bérismenil, vlak naast het beekje "Belle Meuse".
Als je voor het eerst in de "Moulin de Belle Meuse" toekomt, zoek je tevergeefs waarom dit huis deze naam draagt. Het ligt wel aan de beek de "Belle Meuse", dat wel, maar voor de rest?... We spreken ook voortdurend over "Ons Molenhuis", waarom eigenlijk, waar is die molen dan?
Van in de 19e eeuw tot voorbij de tweede wereldoorlog waren er twee houten watermolens op deze plaats. Eén rad bevond zich links naast het huis, dat toen een boerderij was. Hier werden voedergewassen gemalen. Het andere houten rad stond aan het gebouw tegenover het huis. Dit maalde tarwe en rogge voor de mensen. Hetzelfde water, afgeleid via het kanaal, dreef één na één de beide raderen aan. De molens draaiden toen een toer per seconde, met een capaciteit van 100 kg graan per uur. Als het rad moest stoppen, ging men in het bos het water terugleiden naar de "Belle Meuse".
De molen stond lang gekend als "La ferme de Belle Meuse", en was zeer belangrijk voor de streek. De heer Mottet, oud-burgemeester van Bérismenil, vertelde ons in 1985 een beetje geschiedenis over de molen.
De oudste eigenaar die hij kende is de molenaar Van De Woestijne, getrouwd met juffrouw Marchal uit Bérismenil, hij had 6 of 7 kinderen. Toen hij in de molen kwam wonen was het huis reeds oud, het was een laaggebouwde boerderij met een dak schuin aflopend tegen de kant van het bos. Hij had een gracht gegraven vanuit het bos, waarlangs het water liep om het waterrad te doen draaien. Van De Woestijne ging rond 1918-1920 weg om in Bleid, tegen Virton, te gaan wonen.
Hij verkocht het huis aan Fraipont uit Verviers. Deze persoon zou het huis helemaal platgegooid hebben en bouwde een nieuw huis met verdieping (ongeveer zoals het nu nog is). Hij supprimeerde het waterrad, kanaliseerde het water, stak grote buizen in de grond en plaatste een turbine. Een zekere Marchal, broer van mevrouw Van De Woestijne, baatte de molen uit en hield een veestapel. Fraipont verkocht de molen aan Marc Delforche, een journalist en redacteur van de krant "L'avenir".
Tijdens de Tweede Wereldoorlog brandde het huis af. Voorheen zat er een Frans dak op het huis en om sneller en goedkoper te werken werd er een gewoon dak opgelegd. Goed droog hout was toen niet te verkrijgen en het dak werd dus hersteld met groene sparren, zodat al zeer snel de balken kromtrokken. Na de Tweede Wereldoorlog werd de molen verlaten.
Mijnheer Jacoby uit Tenneville kocht de molen in 1946. Wij gingen hem eens opzoeken en noteerden zijn verhaal. Mijnheer Jacoby herstelde de molen en liet de molenstenen opnieuw draaien tot 1963. De boeren kwamen met hun graan naar de molen, lieten het daar malen en namen de bloem weer mee naar huis om er brood mee te bakken.
In de jaren '60 vestigden zich meer en meer bakkers in de streek en minder mensen kwamen nog naar de molen. Jacoby maalde dan vooral rogge voor verschillende graanhandelaars (voor grijs brood). Hij was zowel molenaar als boer. De stallen bevonden zich waar nu de grote eetplaats is. Links van het huis was toen een trap en een bakkersoven. Achter het huis heeft Jacoby de grond uitgegraven om er "kelders" (voorraadplaatsen) van te maken, (nu kleine keuken,en voorraadkamers). De kapel was toen garage; tussen de twee oorlogen in werd deze plaats als paardenstal gebruikt. De wasplaats in de "oude molen" (overstaand gebouw) was toen de varkensstal.
Wegens gebrek aan klanten verkocht Jacoby het huis in 1963 aan mijnheer Limet. Deze was een pendelaar die in Luik zijn praktijk uitoefende. De molen was zijn buitenverblijf. Hij verbouwde ook het huis: schuren werden slaapzalen, stallingen werden eetzaal,... Het woonhuis was ook zijn woonhuis. De rest diende voor vakantiegroepen.
Hij maakte een zwembad, verbouwde de garage tot kapel en plaatste allerlei beeldjes in de tuin en in nissen in de muren. Die beeldjes werden later verwijderd.
Toen Limet stierf behield zijn vrouw nog een paar jaren het huis, tot een groep mensen van de parochie Don Bosco Kessel-lo er toevallig passeerden. Zij wilden al een tijdje over een huis in een volledig natuurlijke omgeving beschikken; dit was dus de kans... Die groep mensen verenigde zich in de VZW "Moulin de Belle Meuse" en kocht het complex in het begin van 1979.
In de eerste periode waren het vooral Modest Campforts, toen pastoor van de parochie, en de werkgroep spiritualiteit die een herkenbare zin gaven aan het gebeuren in het molenhuis. Toen Modest in 1984 een nieuw project opstartte in Bého, betekende dit dat de stuurgroep opnieuw een zinvolle sociale richting moest bepalen. Na vele maanden werden de grote krachtlijnen opgesteld waarop de huidige werking steunt.
La Chapelle
Op 31 maart 1966 verleent het College van Burgemeester en Schepenen van de toenmalige gemeente Samrée aan de heer Fernand Limet uit Warzée de toelating om een kapel te bouwen nabij de Moulin de Belle Meuse. Architect Yvon Bielen uit Fromville-Melreux tekent het plan.
De heer Fernand Limet kocht deze ‘moulin à farine et à eau’ op 23 juni 1965 om deze in te richten als een verblijfplaats voor jongeren. Volgens men ons in Bérismenil vertelde, wenste hij een bijdrage te leveren aan de morele en de godsdienstige vorming van de jeugd. Volgens zijn echtgenote ons liet verstaan, deed hij ook aan geestelijke en lichamelijke begeleiding van mensen.
Het gebouw en zijn omgeving werd aangekleed met verwijzingen naar het katholiek godsdienstige: kruisen, heiligenbeelden, een Lourdesgrot met fonteintjes. Een kapel om tijdens het verblijf van jongeren de heilige mis op te dragen mocht niet ontbreken. Velen kwamen hem hierbij ter hulp, hetzij door een financiële bijdrage, hetzij door bouwarbeid ter plaatse.
In de helling was door de vorige eigenaar een kuil gegraven en met natuursteen uitgebouwd. Deze diende als bewaarplaats voor bieten en ander veevoeder. De vroegere afboording met natuursteen kan je nog onderscheiden in de zijmuren van het centrale gedeelte van de kapel. De grond errond werd weggegraven en diende als aanvulgrond rond een zwembad waarvan je de contouren nog kunt zien op het speelplein. De vrijgekomen ruimte wordt later de parking.
De architect tekende eigenlijk een kleine kerk en deze werd als zodanig toegerust. Zoals elke klassieke kerk staat ze op het oosten gericht. De opkomende zon schijnt door een groot venster de kapel binnen. Het is de gedroomde plaats voor een glasraam.
De voorbouw is als portaal echter groot uitgevallen en kan beschouwd worden als een deel van het schip van de kerk. De reden is dat de oorspronkelijke poortopening naar de bietenkuil niet is weggekapt maar behouden. Vooraan, centraal in de abscis, staat het altaar. Een tabernakel voor de bewaring van de heilige hosties is ingebouwd in de muur. In een zijnis is er plaats voor de benodigdheden van de misdienaars, zoals de ampullen met water en wijn. De haak om het wierookvat aan te hangen en de gong te bevestigen zijn niet vergeten.
Het altaar bevat een relikwie steen. Dit wijst erop dat het altaar is ingezegend. Om aan de eisen van de nieuwe liturgie te beantwoorden werd het altaar omgekeerd zodat de priester ‘met het gezicht naar het volk’ staat.
In het centrale gedeelte, het schip van de kerk, stonden klassieke kerkbanken met kniel- en zitmogelijkheid. Ook rieten kerkstoelen waren oorspronkelijk aanwezig. Restanten van dit meubilair kan je nog op andere plaatsen in de molen weervinden.
Tegen de linkermuur bevindt zich een eiken kruis met het jaartal 1917. Dit kruis stond oorspronkelijk aan het brugje over de Belle Meuse maar was verdwenen. Nadat het blijkbaar veel had meegemaakt, zelfs een poging tot verbranding, werd het in het bos door een klas leerling-houtbewerkers gevonden. Zij restaureerden het, plaatsten het als teken van de Goede Week op de speelplaats van hun school in Hoboken. Zij construeerden een replica, die door hun collega’s leerlingen bouw aan de toegang van het kampeerterrein is geplaatst. Het oorspronkelijke kruis hangt nu op de linkermuur.
Vanwaar het jaartal 1917? Vroeger, in de lentetijd, om een vruchtbare oogst af te smeken, stapten de boeren en hun gezinnen driemaal mee in een processie tijdens de zogenaamde kruisdagen. Zij droegen het kruis doorheen de velden en baden voor een vruchtbare groei van de gewassen op het veld.
Tijdens de eerste wereldoorlog plantte de toenmalige pastoor van Bérismenil op de derde kruisdag van elk jaar aan het uiteinde van het dorp een kruis. Hierdoor gaf de bevolking haar verlangen naar vrede aan. In 1917 gebeurde dit aan een doorwaadbare plaats van de Belle Meuse.
Doorheen de jaren zijn de benodigdheden voor de eredienst, die oorspronkelijk aanwezig waren, opgeborgen of verdwenen. Om de kilte van de grond op te vangen, is een houten vloer voorzien. Om de kapel ook in koudere periodes menselijk te gebruiken is er een schouw gemetst en een kachel geplaatst. Een gerichte verlichting is aangebracht om een aangepaste sfeer te creëren.
De muren waren oorspronkelijk versierd met heiligenbeelden. Maar wij, opgevoed in het Don Bosco-centrum, hebben deze verwijderd en gekozen voor de naakte schoonheid van de natuursteen en het houten gebinte.
Omdat de Molenhuis gemeenschap deze kapel niet wil laten verloederen, besloot de Raad van Bestuur het dak te vernieuwen om sneeuw- en waterinsijpeling te voorkomen. Op deskundige wijze heeft dakwerker, Baland Philippe uit Nadrin, een nieuw bovendak gelegd en degelijk afgetimmerd. Onze kapel oogt mooi.
Le Ruisseau de belle meuse
"Het water loopt al zingend door de beken naar de groene zee"
De Belle Meuse ontstaat uit de moerassen van "Fagne des Mochettes", zo'n 595 meter hoog. De beek stroomt door de bossen omlaag en passeert het Molenhuis dat op 460 meter ligt. Daarna kabbelt ze langs moerassige en drassige gebieden naar Nadrin, waar ze in een klein stuwmeer komt. Deze plek noemt "Le lac de Belle Meuse" en is een klein recreatieoord waar men kan zwemmen, vissen en roeien. De Belle Meuse vervolgt haar weg en mondt uit in de beek "Ruisseau du Martin Moulin". Later stroomt het water de Ourthe in op een hoogte van 310 meter.
De afstand, van het ontstaan van de Belle Meuse tot aan de Ourthe bedraagt 14 kilometer, het hoogteverschil bedraagt 285 meter. Door dit hoogteverschil op zo een korte afstand moet de beek snel stromen. De stroming van de beek voert veel gesteenten en ander materiaal mee en er blijft weinig langs de kant en op de bodem liggen. Door het snel stromen van het water kan deze veel zuurstof bevatten.Meestal is het water helder en zijn op de bodem zand- en leisteen duidelijk te zien. Soms kan de beek echter zo onstuimig tekeer gaan dat ze er troebel, donker en gevaarlijk uitziet. Ze raast en buldert en sleurt dan grote brokstukken mee.
In de buurt van Het Molenhuis stroomt de Belle Meuse onder de weg door. Het landschap aan de ene kant van de brug is totaal anders dan aan de andere kant. Het water, de plantengroei, het geluid, het licht en het gevoel daarbij; het is heel verschillend. De Belle Meuse stroomt ons tegemoet uit een rustig donker en ietwat koud monotoon sparrenbos. Van plantengroei is daar grotendeels niets te merken, enkel wat mossen doen het daar goed.
Hoe heel anders is het aan de overkant van de brug, het speelser uitzicht komt vooral door de variëteit van de plantengroei, en ook door het niet zo hoge geboomte dat meer licht naar de waterkant brengt. Vooral els en wilg vormen de kanten van de beek. Als deze struikbomen langs het water staan, dan is het water van een goede kwaliteit. Ze zorgen door hun bladeren voor micro-organismen zodat er zoetwatervissen kunnen leven.
Naast de beek loopt een wandelpad dat aan beide kanten een ander bos vertoont, het bos rechts waardoor de beek stroomt, is een fijn sparrenbos, de bomen staan op een zachte helling. Aan de andere kant van de weg groeit een loofbos met vooral beuk, de wegkant is er rotsachtig en steil. Juist voor dit loofbos staan zeven machtige fijnsparren.
In de winter treden ze naar voren. Je mag je hartenwensen aan de "Belle Meuse" toevertrouwen, ze neemt ze mee naar de weidse zeeën.